Anyte van Tegea (ca. 300 v. Chr.)
twintig epigrammen

(korte gedichten in de vorm van een inscriptie)


vertaald door Ankie Kuyvenhoven
laatste wijzigingen: januari 2021




WIJGESCHENKEN
 

AP 6.123  -  op of bij een speer met een schacht van kornoeljehout

Blijf staan hier, mensendodende kornoelje, laat niet langer rond
je bronzen klauw bloed en leed van vijanden druipen, maar
rust en meld als wijgeschenk in het hoge, marmeren huis van
Athene de dapperheid van de Kretenzer Echekratidas.
 
 

AP 6.153  -  op of bij een bronzen ketel voor de godin Athene

De ketel: gigantisch! Kleubotos schonk hem, Eriaspidas' zoon,
burger van Tegea, stad met wijde vlakten; ‘t is een
geschenk voor Athene, en Aristoteles uit Kleitor heeft hem
gemaakt, die dezelfde naam kreeg als zijn vader.
 
 

AP16.291 -  op of bij een niet nader genoemd wijgeschenk

Dit plaatste schaapherder Theudotos onderaan de rots als gift
voor Schrikhaar Pan én de Nimfen der Grot, want
toen hij uitgeput was door de schroeiende zomer, reikten zíj
als soelaas met hun handen honingzoet water aan.
 
 
 

GRAFSCHRIFTEN
 

AP 7.724  -  voor kapitein Phidias

De mannen hebben je begraven, proarch, en jouw dood bracht
donkere rouw, als van kinderen om hun moeder, Phidias,
maar boven je zingt deze steen de eervolle woorden:
dat je stierf, vechtend voor je vaderstad.
 
 



AP 7.486  -  voor Kleina's dochter Philainis

Hier bij het graf van haar dochter weeklaagde moeder Kleina
dikwijls luid om haar jonggestorven kind en
riep zij de ziel van Philainis terug, die – ongehuwd – het
groene water van de rivier de Acheron overstak.
 
 

AP 7.490  -  voor Antibia

Ik ween om de jonge Antibia; velen kwamen om haar hand
naar het huis van haar vader, afkomend op de roep
van haar schoonheid en verstand – maar toen rolde Moira,
vernietigster, ieders verwachtingen buiten bereik.
 
 

    AP 7.646  -  voor Erato

In een vloed van tranen haar vader omhelzend was
dit het laatste wat Erato zei: 'Vader, ik
ben al gestorven, zwarte donkere Dood sluiert
mijn ogen – ik leef al niet meer.'
 
 

AP 7.649  -  voor Thersis

In plaats van bruidsbed en groots huwelijksfeest schonk
moeder jou – voor op dit marmeren graf – een
beeld: een meisje even groot en mooi als jij; je bent
te groeten, Thersis, ook al ben je dood.
 
 

AP 7.208  -  voor het krijgspaard van Damis

Deze gedenksteen plaatste Damis voor zijn gesneuvelde
dappere paard: Ares raakte hem in zijn geelbruine
borst, zwart kookte het bloed door zijn schilddikke huid
en doordrenkte de harde grond met zijn dood.
 
 

Pollux 5.48  -  voor een Lokrische jachthond (?)

Eens sneuvelde bij het wortelrijk kreupelhout, Lokris,
ook jij, jij snelste der blafgrage honden:
in jouw rappe poot had een adder, nek bontgevlekt,
zulk meedogenloos gif gestoten.
 
 



AP 7.202  -  voor een haan (?)

Niet meer als vroeger, met driftig geklep van je vleugels, zul
jij, altijd vroeg wakker, mij doen opstaan uit bed;
jou heeft, toen je sliep, een rover beslopen en je gedood,
snel in je keel een klauw gezet.
 
 

AP 7.215  -  voor een dolfijn

    Nooit weer gooi ik, uit de diepte opgedoken, van vreugde
    om de wijdbevaren zee, mijn kop omhoog,
    nooit weer zal ik blazend de prachtige dolboorden langs van
    een schip, genieten van het beeld op de boeg, mijn
    beeltenis; woeste golven hebben mij op de kust gesmeten,
    en hier lig ik – op het smalle strand.
     
     


    OP/BIJ BEELDEN OF RELIËFS OP GEWIJDE PLAATSEN,
    ZOALS BIJ EEN BRON OF EEN TEMPEL.
     

AP 6.312  -  een bok met bokkenwagen

Purperen teugels hebben de jongens je aangelegd, bok,
en een halster om je harige bek, en rond de
tempel van de god geven zij je les in paardenrennen,
opdat jij hen tot hun vermaak gewillig trekt.
 
 

AP 9.745  -  de bok van Dionysos, de wijngod

Kijk, de gehoornde bok van Bromios, als een vorst richt hij
zijn fiere blik neerwaarts langs zijn ruige kaken,
trots dat dikwijls in de bergen een Najade de lokken van
zijn bakkebaard in haar rozige handen nam.
 
 

AP 9.144  -  Aphrodite, o.a. beschermgodin der zeelieden

Deze plek is van Kypris; graag kijkt zij vanaf het land
steeds uit over de glimmende zee, om zeelui
behouden vaart te bezorgen: de zee rondom durft niets
als hij de glans van haar godenbeeld ziet.
 
 







AP 9.313  -  een gastvrije godheid

Ga zitten, wie ook, onder het mooie welige bladerdak van de laurier
en schep een zoete teug uit de zomerbron om je
lichaam, dat hijgt van 't gezwoeg bij het oogsten, rust te geven,
hier, waar de adem van Zephyr je raakt.
 
 

AP 9.314  -  Hermes, beschermgod der boomgaard

Ik, Hermes, sta hier bij een bomenrij pal in de wind, op een
driesprong niet ver van het grijswitte strand; mannen,
uitgeput, bied ik een plek om bij te komen van hun tocht;
zacht fluistert: ‘koud, helder’, een bron.
 
 

AP16.228  -  een gastvrije godheid

Vreemdeling, gun onder deze rots je afgematte leden rust
– zoet klinkt de wind in de groene bladeren –
en drink water, koud, uit de bron: zo rusten is voor
reizigers toch een genot in de brandende hitte.
 
 

AP16.231  -  herdersgod Pan, een kleine dialoog

'Veldgod Pan, waarom zit je hier aan de rand van het dichte
eenzame bos op je zoetklinkende rietfluit te spelen?'
'Om mijn vaarzen, dat ze ginds in de bedauwde bergen daar
grazen, plukkend van het vruchtbaarmakende groen.'
 
 
 

GRAFSCHRIFT
[ook wel toegeschreven aan Leonidas van Tarente]
 

AP 7.190  -  voor een sprinkhaan en een cicade

Voor haar sprinkhaan, de nachtegaal van het veld, en voor haar in eiken
levende cicade maakte Myro een gemeenschappelijk graf,
nadat zij, klein meisje nog, haar tranen had vergoten: beide lievelingen
tegelijk had de onvermurwbare Hades meegenomen.